zondag 19 februari 2012

prins diamant

PRINS DIAMANT

De rijkste Antwerpenaar die ooit bestaan heeft, is wellicht de diamantair Louis Coetermans. Hij was ook zeker een van de allerbelangrijkste Antwerpenaren ooit, die drastisch het uitzicht en de werking van onze stad determineerden. Het is dan ook uiterst bizar dat deze man op geen enkele manier wordt herdacht, in geen standbeeld, en geen straatnaam, maar ook in geen enkel geringste archief. 99,99 procent van de Belgische bevolking heeft nog nooit van Coetermans gehoord - zie je hem dan toch, in de historische bronnen, opduiken, dan lijkt hij bijna een zuiver fictief, mythisch figuur, zoals het personage Zelig van Woody Allen - een man die overal opduikt, maar dan alleen maar binnen het kader van een Mocumentary. Onmiddellijk na zijn dood zijn er mensen geweest die iedere mogelijke nagedachtenis aan deze tycoon, Louis Coutermans, ook “Prins Diamant” bijgezeten, hebben weggewist - precies zoals de auteur Georges Perec in zijn boek “La Disparation”, op alle bladzijden de letter “e” wist door te krabben - als een parodie op hoe zijn eigen vader en moeder door de holocaust werden “verwijderd”.

Toch is de verdwijning van Louis Coetermans lang niet zo vreemd, als je er nader bij stilstaat.

Onze held werd geboren op 27 november van het jaar 1855, in een van meet af aan zeer welvarende, handig ondernemende familie. Reeds in de zeventiende eeuw was er in Antwerpen een verre voorvader van Louis Coetermans actief, een zekere Pieter Coetermans, gespecialiseerd in goud- en zilversmederij. Een oom van die verre voorvader, was goudhandelaar bij het V.O.C. In de vroege 19e eeuw had de familie Coetermans zijn zetel in Bergen Op Zoom, waar Louis zijn enige, twee jaar oudere broer werd geboren, maar de familie verhuisde weer naar Antwerpen toen Louis Coetermans het daglicht zag; hij is dus een échte Sinjoor, en geen “pagadder”, dat wil zeggen: hij is een geboren Antwerpenaar, en niet een inwijkeling.

Louis zijn vader, Henri Coetermans, was de eerste van de familie die de gewichtige overstap maakte van zilver- en goud- naar diamanthandel. Rond 1830 al, betrok hij daarvoor een paar zeer grote diamant-ateliers - in, of all places, de toén dus al modieuze Schuttershofstraat. Om de stad in haar geheel meer aantrekkelijk te maken voor handelaars en toeristen, liet deze Coetermans ongeveer in zijn eentje de integrale Meir opgesmukt worden, met boven de uitstalramen ijzeren balken, over de hele gevelbreedte, en met decoratieve houten omkaderingen om U tegen te zeggen. In de Kammenstraat richtte hij tegelijkertijd een fabelachtig juweliershuis in.

Zijn zeer wakkere, menslievende zoon Louis Coetermans liet reeds als prille tiener van zich horen, toen hij in Antwerpen officieel werd ingeschreven als diamanthandelaar, om meteen in de voetsporen van zijn vader te treden.  Midden negentiende eeuw waren België, en bij uitstek Antwerpen, vermaard om hun diamantindustrie, maar de diamantslijperijen van Coetermans sprongen eruit; ze waren de eerste due werden aangedreven door stoommachines - een unicum in die tijd. Bovendien werden de arbeiders bij huize Coetermans ook met veel meer respect bejegend dan overal elders. De meeste Europese slijperijen waren klein en ongezond, en de werkers werden er als slaven behandeld. De familie Coetermans heeft altijd een grote sociale voeling aan den dag gelegd.

In 1885, toen Louis dertig werd, stierf zijn vader, en nam Louis de zaak helemaal over. Hij putte veel voordeel uit zijn uitstekende verstandhouding de Sjah van Perzië, een gebied dat we nu zouden kunnen noemen Iran en de omliggende gebieden.  De relatie met deze sjah bestond al een tijdje. In 1873, toen Louis Coetermans 18 was, werd hij samen met zijn geëerde vader uitgenodigd op een galadiner in de Wilhelmstrasse in de Pruisische hoofdstad Berlijn - waar, aan de Duitse Keizer, Wilhelm II, de zogenaamde “Eureka” werd voorgesteld, de eerste in Zuid-Afrika ontdekte diamant ooit. Na talloze decennia van nutteloze expedities in dat land, expedities van een concurrent van Coetermans, had men onverwacht en opeens een Zuid-Afrikaanse boer aangetroffen, die aan het spelen was met wat hijzelf noemde “een paar blinkende kiezelstenen”. In de euforie van deze grandioze ontdekking, mijnenvelden in Vaal en Klipdrift, gaven de diamantairs nu dus een feestje in Berlijn, en daar was het dat de familie Coetermans in contact kwam met de Sjah van Perzië. Het klikte meteen, en sindsdien zou Coetermans voor altijd de Sjah zijn persoonlijke diamantleverancier worden. Bij uitbreiding werd Coetermans een spilfiguur in de diplomatieke betrekkingen tussen Europa en zowat alle sultans van het Ottomaanse Rijk. In de hoofdstad daarvan, Constantinopel, was Louis Coetermans vriend aan huis. Algauw werd hij zelfs, door de Prins De Caranian, benoemd tot “Consul van Perzië” - een titel waar iederéén van droomt, alleen al omdat je, van dan af, wel dégelijk recht hebt op het dragen van een bijhorende, scharlaken rode, om het halfuur door okergekleurde slavinnen opgepoetste fez, toch?

Coetermans werd een tycoon, en kreeg van de Antwerpse bevolking de spontane bijnaam “Prins Diamant”. De Sinjoren kenden hem goed, want hij liet van zich horen. Waar nu de Britselei is, liet hij voor zichzelf een waarachtig paleis bouwen, met vooraan één van de allereerste garagepoorten van Antwerpen ooit. In de Sint-Andrieskerk, uitgerekend de zogenaamde “Parochie van Miserie”, draagt het gewijde Mariabeeld op haar hoofd een 25-tal kroonjuwelen en diamanten - het ontwerp was van zilversmid Jos De Haes, maar het was Coetermans, die in die kleinoden voorzag. Nog meer dan zijn vader, zette Coetermans de Antwerpse Meir op de kaart, met winkels en bioscoopzalen, een ijspiste en een rolschaatspiste - dit alles naar Amerikaans model, maar meestal ontworpen door Louis zijn goede vriend Walter Van Cuyck. Voortdurend organiseerde Coetermans roemrijke stadsfeesten, waar wel het kruim van ’s werelds miljonairs defileerde, grootheden als John Cockerill en de Prins Van Monaco, maar waar steeds ook het plebs kon meevieren. Legendarisch waren zo de optredens die Coetermans eens organiseerd,e van de onsterfelijke superster Lolo Cornero.#

Ook onschatbaar was Coetermans zijn bijdrage aan de Antwerpse koloniale feesten in 1909. Op de Kunstlei, vlak voor het gebouw van de Vlaamse Opera hier, werd er, met de hulp van Belgische genietroepen, een waarachtig Congodorp # gebouwd, met palmbomen, exotische planten, hutten en tenten, en zelfs mét een stel authentieke Congolese inwonenden. Uiteraard was ook Leopold II van deze expo niet weg te slaan - het werd een van zijn laatste uitstapjes, kort voor zijn dood later in datzelfde jaar.
Zelfs in 1917, in volle oorlogstijd, richtte Coetermans nog een feest in waar iedere Antwerpenaar welkom was, in circussen, cabaretzalen en pannenkoekenkramen.

Maar  hij stichtte ook scholen en weeshuizen, hij doneerde aan armenzorg, hij liet huizen bouwen voor daklozen. Befaamd werd zijn diamantschool in de Londenstraat, geheten “Diamantschool Der Aalmoezeniers Van Den Arbeid”.#

Nog meer lucratief was voor Louis Coetermans zijn vriendschap met Keizer Wilhelm van Duitsland zelf, aan wiens hof hij de Sjah van Perzië dus om te beginnen al was tegengekomen.  We vergeten soms dat Duitsland voor de Eerste Wereldoorlog behoorlijk wat weelderige koloniën bezat, vooral sinds Otto Von Bismarck zich ermee ging bemoeien. De eerste koloniën van het Duitse keizerrijk werden verworven door private maatschappijen, die ze later aan de staat overdroegen. Zo kwamen Togoland, Kameroen, Nieuw-Guinea en Samoa onder de Pruisische adelaar terecht. Maar veruit de rijkste Duitse kolonie zou Zuid-West-Afrika blijken.# Ook voor Coetermans persoonlijk deed zich daar in 1908 de allergrootste winst-explosie ooit voor, toen een spoorwegarbeider  hier per toeval op een fenomenale reeks diamantmijnen stuitte, algauw naar een waarde geschat van 1 miljard toenmalige Belgische frankstukken. Dit veroorzaakte de grootste diamanttoeloop aller tijden.Het spectaculaire van de zaak is, dat Louis Coetermans, als gerodeerd vertrouweling van de Duits keizer, in verregaande mate het bestuur over deze diamantmijnen kreeg toegewezen; de ontginning, het transport, de bewerking, de export en de verkoop van het diamant. Voor een groot deel ging deze materie naar Antwerpen - overal in Europa klaagde men, dat de mooiste exemplaren diamant steeds maar weer naar Antwerpen gingen; maar ook in Zwitserland, en waar dan anders dan een het meer van Genève, liet Coetermans speciaal dankzij deze mijnen een kolossale diamantslijperij uitbouwen, waar terstond meer dan 500 diamantbewerkers aan de slag konden. In Antwerpen kon ondertussen, mede door deze ontdekking, een kleine 10.000 diamant-arbeiders worden tewerkgesteld.

In datzelfde jaar 1908 betrok Coetermans het prachtige, door hemzelf zo gedoopte “Huis Lodewijck Bercken”,  op de hoek van de Leystraat en de Jezusstraat. Lodewijk Bercken was volgens de legende de uitvinder van het diamantslijpen, en nog steeds kan de toerist het standbeeld van Lodewijk Bercken daar boven de voordeur zien prijken, besteld en bekostigd door Prins Diamant himself. #

De rijkdom van onze rijkste Antwerpenaar ooit kende inmiddels geen grenzen meer - maar de man bleef investeren, overal op de wereldbol. Van kindsbeen af gefascineerd door wetenschap en techniek, sponsorde Coetermans de beroemde piloot Poelhan, die in 1909 op een internationale vliegmeeting het wereldrecord hoogvliegen verbrak. Onder de aanwezige publiekelingen bevond zich een houthandelaar genaamd William Eduard Boeiing. De man was zeer diep onder de indruk, geraakte met Coetermans aan de praat, en startte kort daarop, niet zonder Coetermans’ hulp, de industrie van Boeiing-vliegtuigen. Maar dat is nog maar klei bier. In 1911 investeerde Coetermans in een van de grootste projecten uit de geschiedenis van Amerika; de bouw van tramlijnen en spoorwegen overal over het integrale continent, en de volstrekte elektrificatie van Noord- en Midden-Amerika. Ook Constantinopel dankte zijn elektriciteit aan de budgetten van Coetermans, en ook in landen als Spanje en steden als Bangkok was het alleen maar dankzij Coetermans dat er trams konden beginnen rijden.

Uiteraard gaat zo’n verbijsterend succesverhaal, waarvan nu maar lukraak een paar voorbeelden zijn opgenoemd, niet zonder, ergens stil sluimerend in de schaduw, een verwoed knarsetandend concurrent. De meest noemenswaardige tegenstrever van het imperium van Coetermans was ongetwijfeld de miljardairsfamilie Rothschild. De stamboom van de joodse familie Rothschild leidt ons minstens zover terug in de geschiedenis als die van de Coetermansen. Hun stamvader was Mayer Amschel Rothschild, een vroeg achttiende eeuws zoon van een geldwisselaar, geboren in het noodlottige getto van Frankfurt am Main, een van de eerste joodse getto’s ooit, genaamd de “Judengasse”. Met bloed- en klanverwanten werkte Rothschild zich, in weerwil van de racistische, discriminerende wetten die hem daar ten deel vielen, helemaal naar omhoog in de bankierswereld. Zijn vijf zonen werden door hem uitgestuurd naar vijf grote Europese steden - vandaar de vijf gebundelde pijlen op het wapenschild van de Rothschilds #: Frankfurt, Wenen, Napels, Parijs en Londen. De familie, die zich met een hardnekkige inhuwelijkingspolitiek steeds nauwgezet over zijn onschatbare kapitalen is blijven ontfermen, zit overal in de wereld - door sommigen wordt trouwens ons eigen koninkrijk België soms zelfs wel eens “de bankkluis van de Rothschilds” genoemd - maar tijdens de belle epoque, toen Louis Coetermans hoogtij vierde, bevond de zetel van Rothschild zich grosso modo in Londen.

Voor de Rothschilds was de voorkeursbehandeling die Coetermans te genieten kreeg van Keizer Wilhelm II, een ondraaglijke doorn in het oog. De familie De Beers, sinds jaar en dag trawanten van de Rothschilds, gingen met hun ongenoegen meermaals bij de Keizer op audiëntie. Doordat Coetermans het monopolie bezat op de Zuid-West-Afrikaanse diamantindustrie, deed hij aan concurrentie-vervalsing, zo zeiden ze. Hij was te productief, en deed op die manier met opzet de internationale prijzen kelderen. De Rothschilds, zo ging het pleidooi, hadden de Keizer in het verleden talloze keren uit de brand geholpen - waarom kregen ze daar nu dan zo weinig voor terug? Geleidelijk aan begon het overal in de wereld naar oorlog te ruiken - geen conflict tussen landen of volkeren, maar een botsing tussen de belangen van ondernemers, met als hamvraag: wie horen de koloniën toe? Wie zou, als overwinnaar, de controle krijgen over het goud, de petroleum, het gas, het rubber, het koper, het zilver en het diamant?

Klapper op de vuurpijl in dit geruzie en dit getouwtrek, was de zogenaamde Bagdadbaan uit 1911, een Duitse spoorweg die alle mogelijk transport vanuit Afrika controleerde, vanaf de Perzische Golf rechtstreeks doorvoerend tot in het hartje van Berlijn, en overigens ook zeer bepalend voor de handel met China. Tegelijk was Coetermans zich aan het inkopen in allerlei andere mogelijke firma’s, in het koper, in technologie; vaak kreeg hij bijna de overhand in firma’s, die in principe gelinkt waren aan Rothschild. Symbolisch voor de klappen die Rothschild incasseerde, was rond diezelfde tijd, begin 20e eeuw, de teleurstelling die hij opliep na zijn langdurige, vermoeiende, geld opslorpende zoektochten naar de mythische Mijnen van Koning Solomon#. Nog voor de Engelse fantast Rider-Haggard hierover schreef, wilde diverse volkslegenden al eeuwen dat de Bijbelse koning Salomon een fabelachtige goudmijn zou hebben nagelaten, misschien in Timna nabij Eilat, misschien ergens in Tanzanië. In het begin van de twintigste eeuw moest Rothschild onverbiddelijk tot het inzicht komen, dat deze queeste ijdele hoop en nutteloze geldverspilling was geweest.

Om de aasgieren buiten te houden, had de groep rond Coetermans de Zuid-West-Afrikaanse diamantmijnen met oneindige rollen prikkeldraad afgesloten, een spergebied genaamd De Sperre. In het jaar 1913 kreeg nog een ander medewerker van Rothschild, Bernard Oppenheimer, de toestemming om naar het gebied op prospectie te gaan. In plaats van te mogen constateren dat het met de rijkdom van deze mijnen nogal zou zijn meegevallen, werd hij met de neus op het tegendeel gedrukt; vol afgunst moest hij constateren dat er zopas nog een paar gloedniéuwe diamantmijnen bij ontdekt waren, met name in Pomona#, op sommige gebieden onder water, maar op veel plekken konden de diamanten er gewoon met de blote hand van de grond worden geraapt. De tot dan toe grootste diamant ooit, werd er ook hierzo, zomaar eventjes, naar boven gevist, een exemplaar van 1 miljoen karaat, ofte 200 kilo.

Tot overmaat van ramp werd het schip waarmee Oppenheimer terug naar huis reisde, getorpedeerd door een Duitse U-boot. Kranten meldden dat er niet één man de ramp overleefde. Rothschild reageerde furieus en was in alle staten. Totdat er een mirakel geschiedde; een paar dagen nadien, werd Oppenheimer toch teruggevonden, als één van de erg weinige overlevenden, richtingloos dobberend op zee in een reddingsbootje.#

En zo was de Eerste Wereldoorlog dus losgebarsten. Coetermans deed wl opnieuw aan humanitair werk. Hij stichtte de eerste Volkskas, hij zorgde voor broodverdeling onder de armen. Hij legde treinen aan voor vluchtelingen, die in zijn slijperijen in Amsterdam bed, voedsel en onderdak konden kregen. Bovendien deed hij de Belgische soldaten een misschien wel ietwat wrang vehikel cadeau, het zogenaamde “kapel-voertuig”, dat door Coetermans zelf werd uitgetekend: van buitenaf een gepantserde vrachtwagen die iedere aanval trotseert, binnenin een knusse, minutieus ingerichte bidkapel - zodat ook op het slagveld de misdiensten konden blijven doorgaan.

Maar toch kwam Coetermans tijdens de wereldoorlog geleidelijk aan schaakmat te staan. Met zogenaamde vijandelijke mogendheden mocht er geen zaken worden gedaan, dus de man stond in een splitpositie: hij was een Belg, maar zijn beste relatie was die met Duitsland, de aarstvijand. Rothschild richtte de “FED” op, de Federal Reserve, de allergrootste trust ter wereld, opgericht als de centrale bank van Amerika, met in principe de totale macht op zowat alle financiële wereldmarkten. Aandeelhouders die lange tijd tussen Coetermans en Rothschild in stonden, kozen eieren voor hun geld en liepen voorgoed naar laatstgenoemde over, waar ze met open armen werden ontvangen. 

De ondergang van Wilhelm II, die na de oorlog als een uitgeblust asielzoeker in het kasteel van Amerongen asiel kreeg op voorwaarde dat hij zich koest hield totterdood, is tegelijk ook de inflatie van Coetermans. Hij bleef wel overeind staan, maar zijn strijd was verloren.


Na zijn dood tamelijk gauw daarop, in 1925, op zeventigjarige leeftijd, geraakte Coetermans zijn gigantische nalatenschap perfect verduisteremaand. Kinderloos als hij was, hadden alleen zijn vier oomzegsters recht op zijn erfenis - maar die hebben er nooit een cent van gezien. Naar waar is die Monte-christoaanse schat verdwenen, wie hebben zich eraan verrijkt, hoeveel blijft er misschien nog ergens van over als één geheel? De dieven hebben hun werk uitstekend gedaan, want heden ten dage blijkt niet alleen zijn kapitaal in rook op gegaan, tevens is ieder mogelijk spoor naar Coetermans grondig weggewist. Iedere Jan van Beers, iedere August Lambermont of Gerard Mercator heeft in onze Koekenstad een standbeeld, een straatnaam en een museumpje voor zichzelf; maar van uitgerekend de rijkste Antwerpenaar ooit, die het moderne Antwerpen zo drastisch en eigenhandig mee uitgetekend heeft, vind je nergens nog iets terug. In geen enkel archief, in geen enkele ambassade, in geen enkel ministerie. Wel één plakkaat aan de, én een monument - een grafmonument op het Schoonselhof #.